woensdag 3 september 2008

Tunnel naar de koning

Er was eens een koning, die woonde in een groot paleis. Zijn onderdanen leken een beetje op ons Nederlanders en vonden het eigenlijk niet leuk dat ze een koning hadden. Ze wilden het liefst zelf koning zijn! Op een dag namen een aantal van hen een schep en maakten een heuveltje aarde tussen hen en het paleis van de koning. Dit graven sloeg zo aan, dat over de jaren er een enorme berg aarde tussen de mensen en het paleis van de koning in kwam te staan. Generaties gingen voorbij. Het gebergte groeide nog steeds door. Na een aantal eeuwen was het al uitgegroeid tot het hoogste gebergte in de wereld met daarop eeuwige sneeuw. De mensen waren inmiddels vergeten dat er voorbij de berg een paleis en een koning was. Ze woonden nu zelf in paleisjes en waren constant aan het vechten over wie er nu de uiteindelijke baas in het land was.
De koning was verdrietig. Elke dag keek hij vanuit zijn balkon naar het gebergte met de hoop dat iemand van zijn onderdanen zal komen. Hij had namelijk generaties lang gespaard om een groot feest te geven. De koelkasten en diepvrieskisten puilden uit, maar niemand kwam.
De zoon van de koning zag dat zijn vader zo verdrietig was, en wilde zijn vader troosten. Hij kwam met een voorstel. Misschien is er een weg over de bergen om te kijken hoe het met de onderdanen gaat. Maar na onderzoek bleek een weg over de bergen niet mogelijk. Misschien kunnen we een tunnel boren om te zien of ze willen komen, maar de berg was zo versteend en zo breed dat geen boormachine er door heen kon. Een tunnel dan, opperde de prins. Dezelfde dag ging hij aan het werk.
Naast het paleis groef hij een tunnel, eerst naar beneden en dan onder de berg door. Het graven van de tunnel kostte jaren. De prins was nu afgemat en kapot. Bijna was hij er. Na nog een paar jaar graven kon hij weer omhoog met zijn tunnel. Daglicht voor het eerst in jaren. Zijn ogen zaten dicht met stof, zijn hele lichaam deed zeer. Hij was kapot. Iemand vond hem, maar nadat hij ‘tunnel naar de koning’ had kunnen mompelen, stierf hij. Ze begroeven hem naast de uitgang of beter gezegd de ingang van de tunnel en plaatste er een kruis bij waarop stond: Een vreemdeling uit een vreemde plaats – zijn laatste woorden waren ‘tunnel naar de koning’.
"Tunnel naar de koning" – niemand wist wat hij of zij ervan moesten denken. Uiteindelijk was er een avonturier die het erop waagde. Hij daalde in de tunnel af en kroop op zijn knieĆ«n helemaal de tunnel door. Toen hij er eenmaal doorheen was, keek hij zijn ogen uit. Daar was de koning, die met open armen op hem afrende, hem kuste, hem welkom heette, schone kleren gaf en hem uitnodigde voor de grootste feestmaaltijd die hij ooit gezien had. Dat was het kruipen wel waard geweest.
Na een paar dagen wilde de avonturier weer terug om de mensen van zijn grootste ontdekking te vertellen – weer de tunnel door. De mensen wisten niet wat ze zagen toen ze de man weer de tunnel uit zagen komen. Ze wilden alles weten. Hij vertelde hen over de tunnel, hoe het had geleken op sterven om daar door heen te kruipen, hoe moeilijk de reis was geweest, maar ook van de ontvangst van de koning. Dit verhaal bracht groot tumult. Sommigen geloofden hem niet, anderen wilden mee op reis. Weer anderen gaven de avonturier een brief voor de koning mee. Hierin vroegen ze de koning of hij een tunnel door de berg zou kunnen boren zodat zij hierdoor heen zouden kunnen lopen. Of nog beter; een helikopter zou kunnen sturen, zodat zij naar de koning zouden kunnen vliegen, want kruipen door de tunnel wilden ze niet. Ze waren immers ook koningen. Ze wilden de koning wel als gelijken ontmoeten, maar niet op deze manier.
De koning reageerde verontwaardigd op deze brief. Hij zei: ‘Er is geen andere weg dan de tunnel. Mijn zoon heeft deze tunnel gegraven en is gestorven om deze tunnel gereed te maken. Elke andere weg zou het sterven van mijn zoon zinloos maken. Iedereen is welkom om hun koning te ontmoeten, maar dan wel op onze manier, door onze weg, door de tunnel.’
De tunnel schrok veel mensen af. Er was wel een belofte dat de Prins zelf hen door de tunnel heen zou helpen, maar het gat was zo klein, zo donker, zo eng. Ze moesten zoveel achterlaten.
Een aantal avonturiers die al op bezoek bij de koning waren geweest, wilden deze mensen graag helpen. Ze plaatsten een bus voor de berg bij de ingang van de tunnel. De bus kon natuurlijk niet naar de koning rijden; er zaten trouwens helemaal geen wielen aan de bus. De bus stond op blokken.
Elke zondagochtend kwamen er mensen naar de bus om lekker met elkaar te eten, te zingen over de koning en Zijn Zoon, en te luisteren naar de verhalen over de liefde van de koning, het offer van zijn zoon, het paleis en het feest wat hen te wachten staat, de tunnel waar je doorheen moet en de hulp van de koning aan hen die door de tunnel kruipen.
Mensen kwamen elke week trouw naar de bus, maar… de bus bracht hen niet naar de koning. Ze zongen trouw over 'dat ze op weg naar huis waren' en of 'hun paspoort getekend was, o mens!', maar de tunnel zelf gingen ze nooit in. Ze kwamen nooit verder dan de bus, nooit verder dan bus… Nooit bij de koning in zijn armen, op zijn grootste feestmaaltijd…

Met toestemming overgenomen van
Matthijs Vlaardingerbroek

Geen opmerkingen: